‘Kom, we gaan even op verkenning.’ Ik moest niet enkel
uitkijken waar ik mijn voeten zet tussen de putten en bulten in de platgelopen
zandweg. Ik moest op de koop toe vermijden dat ik Snickda uit het zicht verloor.
Gelukkig had deze fysiotherapeute haar witte jas aan en met haar groene
hoofddoek kon ik haar wel wat volgen. En zij hield mij in het oog. Achteraf
beschouwd was verloren lopen in deze massa misschien wel moeilijk. Snickda moet
zowat de enige vrouw geweest zijn; ik de enige witte. Er zouden hier zo’n
tienduizend buitenlanders uit minstens twintig landen zijn, maar die zijn in de
massa niet te herkennen. Zowat elke man draagt zijn wit mutsje en heeft zich
dik ingeduffeld. Het kwik zakt hier ’s nachts tot veertien graden. Slapen doe
je in openlucht of onder een stuk plastiek. Het duurt een tijdje voor de
middagzon je terug wat heeft opgewarmd.
Op de achtergrond verspreiden grote micro’s de
boodschappen van geestelijke leiders. Gisteren had ik me er al aan gewend. Er
was zelfs iemand die erin slaagde meer dan twee uur een sermoen te geven,
slechts luttele keren onderbroken door een flinke kuch. Hij neemt nu een slok
water, raadde ik dan. Vijfmaal per dag horen we de gebeden tot Allah.
Ontsnappen is niet mogelijk: de luidsprekers worden kennelijk niet moe. Tongi
is een grote openlucht moskee geworden. Ijtema, aan de boorden van de Turag
rivier, is na de hadj de grootste moslimpelgrimage ter wereld. Gebed en
bezinning staan centraal. Sinds enkele jaren wordt deze jaarlijkse bedevaart
tweemaal georganiseerd; nu en volgende week. Telkens worden meer dan drie miljoen
pelgrims verwacht en als ik rondkijk, is dat cijfer zeker niet onderschat. Ik
logeer in het gezondheidscentrum van Gonoshasthaya Kendra (GK), aan de rand van
de Tongi sloppenwijk, waar kledingarbeidsters wonen en werken in de omliggende
fabrieken. Zij proberen deze dagen een graantje mee te pikken van de
volkstoeloop door thee en chapatti’s te verkopen.
Gisteren hebben meer dan vierhonderd patiënten van de
GK-diensten gebruik gemaakt. Het overgrote deel komt met dezelfde klachten, van
voorbij gaande aard: rugpijn (van het lang rechtop staan), koorts, algemene
zwakte, maag of hoofdpijn. Vier dokters en zes paramedici zijn de ganse dag in
de weer. Tandarts en fysiotherapeut zijn tot na tien uur bezig. De apotheek is
tot middernacht open. Aan de ingang van het centrum wordt je gewogen en je
bloeddruk gemeten. Je betaalt 10 taka en je krijgt er meteen een medische
fiche. Best drukke en vermoeiende dagen, want vandaag gingen de deuren om zes
uur terug open.
Snickda loodst me langs de honderden kraampjes,
speciaal voor deze dagen opgebouwd uit bamboe en golfplaat. Je moet goed
uitkijken, want hier en daar zitten of liggen zwaar gehandicapte bedelaars
ongeordend op de grond. Vriendelijke mannen met een lange stok proberen het
mensenverkeer in twee richtingen gescheiden te houden. Meermaals wordt in
aangesproken: of ik ook een moslimpelgrim ben. Thee, groenten, snacks, kousen,
matjes, sjaals, koekjes, een beenhouwer: alles dooreen in een aangename chaos.
Ook slaapzakken en dekens uit Korea zijn te koop. En natuurlijk pan, een groot
notenblad dat gekauwd wordt, gevuld met tabak, een kalkpapje en zoetjes. Je
krijgt er een rode tong van en het maakt nogal bitter. Twee mannen, niet te onderscheiden
van de hun omgeving, houden Snickda plots staande. Ze mag niet verder: enkel
voor mannen, want hier betreed je het echte bedevaartterrein aan de Turag. Rechtsomkeer
dus.
Stilaan verbreedt de tweerichting tot een enkele stroom.
De tijd voor het gebed breekt aan. Iedereen zakt af naar de Turag. Het wordt
plots veel rustiger aan de doktersconsultatie. Iedereen zoekt zich een halve
vierkante meter, spreidt een krantenblad open en zet zich neer; allemaal in
dezelfde richting, klaar voor het slotgebed. Het is bijna half een. Het gekende
Allah galmt vijfmaal zangerig door de blauwe lucht. Telkens gevolgd door een lange
stilte. Een eenzaam vogeltje tsjirpt tussendoor goedkeurend. Ik begeef me naar
het dak van het gebouw, want ik wil het overzicht bewaren. Bij het betreden van
het dak, twee verdiepen hoger, houdt dokteres Sumi me vriendelijk staande.
Enkel voor vrouwen, legt ze me uit. Een beetje onthutst maar met veel respect
knip ik begrijpend. Rechtsomkeer dus.
Een klein half uurtje later, na een lange reeks
smeekbeden, is het afgelopen. Een mogelijks nog dikker mensenlint trekt zich op
gang; huiswaarts. Enkel de zwaarbewaakte wagens van Sheik Hasina, Eerste
Minister, snijden de mensenzee even in twee. Meer dan een glimp krijg ik van
haar niet te zien. Vele uren later, weliswaar sterk uitgedund, marcheren nog
steeds grote groepen moslims voorbij, soms zingend en biddend. Sommigen met pak
en zak hoog gestapeld op het hoofd. Een brede laag verwaaid krantenpapier blijft
verweesd op straat achter.
Jef Van Hecken, Tongi
260114