maandag 17 december 2012

Victory Day

In december kom je overal vlaggenverkopers tegen
Gisteren was het nationale feestdag. Victory Day noemen ze dat hier. Precies 41 jaar geleden maakte een volksopstand na negen maand een eind aan het Pakistaans bestuur. Neen, het waren geen twee geregelde legers die tegenover elkaar stonden. Het was zoals David tegen Goliath. Pakistan probeerde de dagen voor die 16de december het tij te keren door massaal intellectuelen en vooraanstaanden te doden. Maar een verbeten strijd van freedom fighters creëerde een nieuwe staat: Bangladesh. Sommige zullen zich de televisiebeelden van die tijd herinneren: miljoenen mensen vluchtten het land uit, ook hoogbejaarden, om in India te schuilen tegen de verschrikkelijke terreur die Pakistan aanrichtte. Anderen herinneren zich het fenomenaal concert in Madison Square Garden met Georges Harrison en Pandit Shankar. Ik bezocht een indrukwekkende fototentoonstelling in de Bengal Gallery: een 27 jarige fotograaf legde toen de ellende vast in spekende zwart wit fotografie; nu werd zijn getuigenis voor het eerst wereldkundig. Hij beschrijft hoe een alles verdovende stilte overheerste, terwijl duizenden graatmagere mensen in langgerekte stoet India binnentrok. Ik bezocht de tentoonstelling met Sohrab, 15 jaar in 1971. Tranen blonken in zijn ogen toen ik hem vroeg welke herinneringen hij nog aan die tijd had. Ik drong niet aan op meer woorden. Zijn antwoord zei genoeg.
De droom van velen op vrijheid kon echter niet echt gerealiseerd worden. Morshed zond een email: “Wachtend op vrijheid voor alle mensen van Bangladesh. Vandaag herinneren we onze onafhankelijkheid. Vanwege een vrijheidsstrijder.” En ook in de geschreven pers  merk je deze frustratie. New Age bloklettert: “40 jaar zijn voorbij, maar het politieke landschap is er niet op verbeterd, het is eerder afgebrokkeld. De martelaren vochten toen voor een vredevolle staat, maar de actuele politieke situatie is een verraad van hun verwachtingen.” Er is werk aan de winkel om het tij te keren. December wordt in Bangladesh gevierd als de overwinningsmaand. Maar dit jaarhalen de dagen van blokkades en hartals het makkelijk van de dagen van feestvieren.  (Een hartal is oorspronkelijk een actie van burgerlijke ongehoorzaamheid: geen verkeer, winkels gesloten, scholen en burelen toe, iedereen thuis.) In Bangladesh mondt dat slag voor keer uit op geweld, en zelfs de avond voordien worden auto’s beschadigd of bussen in brand gestoken om te laten zien dat het menens is. Vorige week nog werd Bishwajit Das, een 23-jarige kleermaker toevallig in de buurt, afgetuigd met stokken, messen en ander getuig tot hij uiteindelijk aan zijn verwondingen bezweek.  Een clash tussen regeringsgezinde en oppositiegroepen behoort tot de dagelijkse nieuwsberichten.  Regering en oppositie zitten in een uitzichtloze tweestrijd en gunnen elkaar niet de minste ruimte. Sheik Hasina, eerste minister dreigt er zelfs mee Khaleda Zia, de belangrijkste oppositieleidster op te sluiten wegens agitatie tegen de staat.
Maar 16 december is ook een dag van feest. In onze wijk had het lokale comité een gevarieerd programma uitgewerkt. Om 8:30 uur hijsen van de vlag op het moskeeplein, daarna een optocht door de straten ondersteund door muziek en afgerond met een kleine snack voor de deelnemers. Nadien kunnen de kinderen in een teken- en schilderwedstrijd (voor de gelegenheid ‘art competition’ gedoopt)hun impressies weergeven. Om 15:00 stond een voetbalwedstrijd op het programma.  Een echte Afrikaanse voetbaltrainer ontfermde zich over de kinderen en deed er alles aan om dit gebeuren een unieke allure te geven: groepsfoto, overhandigen van wimpeltjes, aftrap door een van de notabelen. En om 18;00 uur zat ik in de lokale feestzaal voor een cultureel programma met dans, muziek en zang. Naarmate de avond vorderde geraakte ik meer en meer in de ban van de lofliederen over Bangladesh (dat was zowat het enige woord dat ik verstond). En de volwassen zang- en muziekgroep met lokaal talent zou in menig folk festival niet misstaan.
Om 21 uur terug thuis, terugblikkend op de vele foto’s en een mooie dag. Op de radio klinkt dezelfde volksmuziek verder. Ik draai de knop nog niet om …

 
 
Dhaka, 17 december 2012

zaterdag 8 december 2012

Alleen de kleren die we droegen konden we redden



Shanties in sloppenwijk Tejgaon

Donderdag 20 september. Om 9:30 uur breekt brand uit in de Tejgaon Begunbari slum. Het vuur verspreidt zich razendsnel en de vlammen zijn kilometers ver te zien. Volgens de kranten de dag nadien werden 400 shanties (kamers) verwoest. Vele bewoners zijn aangesloten bij National Garment Workers Federation (NGWF)[1], een partner van WS. Een reden voor Wereldsolidariteit om de getroffen arbeidsters – weliswaar bescheiden – financieel te steunen. Want in nood kent men zijn vrienden.
Sharmin
“Op dat ogenblik waren de meeste bewoners aan het werk in een van de kledingfabrieken rondom,” vertelt Sharmin die al zeven jaar in de Nasha fabriek werkt. “Wij mochten van onze baas aanvankelijk niet naar buiten om spulletjes proberen te redden; vriendinnen uit een andere fabriek mochten dat wel. Mijn moeder en neef waren op bezoek en konden met moeite een uitweg vinden in deze vlammenzee. Ik was in paniek toen ik geen van beiden vond. Gelukkig vonden we mekaar een hele tijd later terug.”
Jasmin
De oorzaak van de allesverwoestende brand is onderzocht en bekend. “Sommigen spreken van een aanslag, anderen zeggen dat de eigenaar de huizen in brand stak. Weer anderen zeggen dat een kookstel te heet geworden was en dat de brand zich snel kon verspreiden via naastliggende elektriciteitskabels. Maar wij zijn simpele arbeidsters en weten daar allemaal niets van,” verklaart Jasmin, net als Sharmin  afkomstig uit Goforgao in het Mymensingh district. Zij werkt al vier jaar in de Padma fabriek, op amper tien meter van de slum.
Panna
“De brandweermannen hadden hun handen vol met het beschermen van de fabrieksgebouwen en lieten onze woningen opbranden. Als de opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen in brand zouden vliegen, dan zou de ramp voor de ganse omgeving niet te overzien zijn,” mengt Panna zich in het gesprek. Zij is de jongste in dienst en kwam twee jaar geleden uit Choraghat, Rajshai district, naar de stad op zoek naar werk.
“Ik werk sinds drie jaar in de Shepal fabriek,” getuigt Salma, ook afkomstig uit Goforgao. “Er was geen sprake van onze woningen binnen te gaan. Alles ging in vlammen op. Het enige wat we konden redden waren de kleren die we op dat moment droegen.”
Salma
“Het zal minstens twee jaar duren om al wat verloren is gegaan terug bijeen te sparen. Want met onze lage lonen en hoge huurkosten is het bijzonder moeilijk om op het eind van de maand nog iets over te houden,” oordeelt Ayesha. Zij kwam drie jaar geleden uit de char[2] Jabbar in Noakali district en werkt voor Orinstyle.
Ayesha
“Ik had wat geld bijeen gespaard en zou binnenkort naar mijn familie terugkeren. Maar dat moet ik nu minstens twee jaar uitstellen,” treurt Panna. “We hebben wel van verschillende kanten een aalmoes als compensatie gekregen,” voegt Salma toe. “De overheid gaf voedsel voor een dag of twee. BRAC[3] deelde 1000 taka per familie uit. En de fabriekseigenaars gaven hun getroffen arbeidsters tussen de 400 en de 1000 taka. Maar telkens is de verdeling niet correct verlopen.”

 “Momenteel is het nog steeds moeilijk de draad weer op te pakken,” besluit Sharmin. “We zijn allemaal verspreid en leven niet meer in dezelfde slum. Solidariteit moeten we dus terug opbouwen. Op de plaats waar we woonden is de grondeigenaar nu een groot gebouw aan het oprichten. Hij heeft veel geld aan ons verdiend door veel huurgeld te vragen voor een kleine kamer, die we met anderen moesten delen. Van hem hebben we geen enkele compensatie voor de geleden schade gekregen.”
Na dit gesprek en de overhandiging van de steun aan 130 arbeidsters, stapten we af bij de plaats waar het onheil meer dan twee maanden geleden geschied was. Als je het niet weet, merk je niets. Sommige stukken van het land zijn verhoogd en overal worden verse muren gemetst. Gesprongen ramen van de naastliggende Padma fabriek zijn de enige stille getuigen. Of toch niet …
Rodriga uit de buurt komt helpen
In een hoek van het terrein merk ik dat verse bamboestokken en nieuwe tinnen platen een mogelijk signaal zijn van nieuwe bewoning. En gelijk had ik, al kon ik mijn ogen (weer) niet geloven. Achter een schamele deur kreeg ik de inkijk in het gelijkvloers waar een tiental woonruimtes was klaargemaakt. Gemiddelde oppervlakte: 5 vierkante meter. Deze ruimtes worden vaak gedeeld door meerdere arbeidsters om toch wat kosten te drukken. Want de ‘landowner’ vraagt al gauw 3000 taka[4] per maand. Rodriga, die in een nabijgelegen hospitaaltje voor de slums werkt, komt hier regelmatig de kindjes en jonge moeders bezoeken. “Na de brand moest iedereen elders onderdak zoeken. Sommigen hebben nog steeds niets gevonden. De eigenaar trekt zich dat allemaal niet aan. Hij bouwt hier een appartementsgebouw, met het geld dat hij hier verdiende aan het verhuren van shanties.”
Wonen in hokken van 5 vierkante meter
 
Ik moet denken aan een straffe uitspraak vorige week in Manila, tijdens het Wereld Sociaal Forum over Migratie: ‘migratie is de slavernij van deze eeuw’. De meeste arbeidsters in deze kledingsector zijn migranten uit het platteland, op zoek naar werk in de stad. Veiligheid en gezondheid op het werk zijn vaak ondermaats. Hetzelfde geldt voor het wonen. Goed dat NGWF blijft proberen deze mensen te organiseren om het tij te keren.


Dhaka, 8 december 2012
Jef Van Hecken
 


[1] NGWF is sinds vele jaren actief lid van de internationale Schone Kleren Campagne.
[2] Char: natuurlijk gevormd eiland in een brede rivierbedding. In het regenseizoen is er permanent gevaar dat deze eilandjes overstroomd of weggespoeld worden. Sommige chars verdwijnen al na enkele jaren. De bewoners moeten dan elders opnieuw een onderkomen vinden. De vruchtbare grond van de chars trekt landloze mensen aan om er te wonen.
[3] BRAC is de grootste ngo van Bangladesh die in zowat alle maatschappelijke sectoren actief is: gezondheid, onderwijs, bank, …
[4] Dat is ongeveer 30 euro en voor vele arbeidsters flink meer dan de helft van hun maandloon. De meesten beginnen te werken aan een minimumloon van 3000 taka, en omdat allen overwerken kunnen ze nog eens 2000 taka verdienen. Na vier/vijf jaar kunnen ze een basisloon hebben van 4500 taka.